De imprevisieleer of verandering van omstandigheden van Boek 5: vergeet de mogelijkheid niet op voorhand contractueel goede afspraken te maken

De Wet van 28 april 2022 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek trad werking op 1 januari 2023.

Wettelijke verankering van de imprevisieleer

De Wet van 28 april 2022 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek trad werking op 1 januari 2023. Dit boek 5 bevat tal van nieuwigheden die soms de wilsautonomie van partijen beogen te versterken en soms de rechter bevoegdheden willen toekennen om situaties van contractueel onevenwicht bij te kunnen sturen (bv. wanneer de economie van het contract ernstig wordt verstoord naar aanleiding van nieuwe, onvoorzienbare omstandigheden, ook wel gekend als de imprevisieleer).

Een nieuwigheid voor ons Belgisch privaatrecht, zijn de regels onder artikel 5.74 BW over ‘verandering van omstandigheden’.
Dit artikel 5.74 luidt als volgt:
“Elke partij moet haar verbintenissen nakomen, ook al zou de uitvoering ervan meer bezwarend geworden zijn ofwel doordat de kostprijs van de uitvoering is gestegen, ofwel doordat de waarde van de tegenprestatie is verminderd.
De schuldenaar kan evenwel, aan de schuldeiser vragen om het contract opnieuw te onderhandelen met het oog op de aanpassing of beëindiging ervan indien aan de volgende vereisten is voldaan:

  • 1° een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;
  • 2° die verandering onvoorzienbaar was bij de contractsluiting;
  • 3° die verandering ontoerekenbaar is aan de schuldenaar;
  • 4° de schuldenaar dit risico niet voor zijn rekening heeft genomen; en
  • 5° de wet noch het contract die mogelijkheid uitsluiten.

De partijen blijven hun verbintenissen nakomen in de loop van de heronderhandelingen.

Bij afwijzing of mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens modaliteiten die de rechter vaststelt. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.”

Het eerste lid van artikel 5.74 BW herhaalt het beginsel dat contracten de partijen tot wet strekken, beginsel waarop dit artikel een uitzondering vormt die enkel toepassing vindt in uitzonderlijke omstandigheden. Anders gezegd, tenzij voldaan is aan de strikte voorwaarden van het tweede lid, moet elk van de partijen steeds haar verbintenissen nakomen, ook al is de uitvoering ervan meer bezwarend geworden omdat de kostprijs van de uitvoering is gestegen of de waarde van de tegenprestatie is verminderd.

Artikel 5.74 beoogt dus rechtszekerheid te creëren in het licht van de rechtspraak van het Hof van Cassatie en voorziet in een voorafgaande heronderhandelingsfase alvorens partijen naar de rechter kunnen stappen.

Slechts bij afwijzing of mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan elke partij zich tot de rechter wenden. In voorkomend geval kan de rechter het contract ofwel aanpassen ofwel (geheel of gedeeltelijk) beëindigen. Er wordt eveneens verduidelijkt dat de rechter de zaak zoals in kort geding dient te behandelen om de doeltreffendheid van de bepaling te waarborgen.

Deze bepaling is in zijn geheel van aanvullend recht, hetgeen betekent dat bijzondere wettelijke bepalingen ervan kunnen afwijken alsook dat partijen contractueel het recht op heronderhandeling en het recht om het contract te wijzigen, kunnen schrappen of aanpassen (onder voorbehoud uiteraard van rechtsmisbruik).

De mogelijkheid bij voorbaat contractueel af te spreken: prof. dr. Kristof Uytterhoeven licht toe en geeft een aantal concrete clausules

De bepalingen van boek 5 zijn inderdaad van aanvullend recht tenzij uit de tekst of de draagwijdte ervan blijkt dat ze geheel of gedeeltelijk een karakter van dwingend recht of van openbare orde hebben (art. 5.3, tweede lid NBW), maar uit de tekst of draagwijdte van art. 5.74 NBW blijkt niet dat dit een bepaling van openbare orde of dwingend recht is. Bovendien geeft art. 5.74, tweede lid NBW zelf aan dat het contract de mogelijkheid tot aanpassing wegens verandering van omstandigheden kan uitsluiten, zodat er geen twijfel over bestaat dat art. 5.74 NBW een bepaling van aanvullend recht is (Memorie van Toelichting, p. 85).

Zo kan een aannemingscontract de toepassing van art. 5.74 NBW uitsluiten (art. 5.74, tweede lid, 5° NBW) voor beide partijen of bv. alleen voor de aannemer door het inlassen van volgende clausule “De Aannemer is niet gerechtigd om met toepassing van artikel 5.74 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek enige herziening te vragen van het Contract wegens onvoorzienbare omstandigheden.”

Uiteraard mag men niet uit het oog verliezen dat misbruik van contractuele rechten mogelijk blijft in hoofde van de partij die zich beroept op contractuele uitsluiting (art. 5.73, tweede lid, 2° NBW - Memorie van Toelichting p. 85-86) en moet ook rekening worden gehouden met de toepassing van regels inzake de onrechtmatige bedingen in boek VI van het Wetboek van Economisch Recht.

Een aannemingscontract kan ook bepalen wanneer er sprake is van onvoorzienbare verandering van omstandigheden: bepaalde omstandigheden kunnen bijvoorbeeld worden uitgesloten of er kan een limitatieve opsomming van omstandigheden worden opgenomen. Tevens kan er geopteerd worden voor een kwantitatieve benadering, zoals bepaald in art. 38/9, § 3 KB AUR 2017, zoals omschreven in het artikel Overheidsopdrachten en raamcontracten. Wijziging van de opdracht van het agentschap Facilitair Bedrijf  (Vlaanderen).

Maar een aannemingscontract kan ook bepalen dat bepaalde risico’s ten laste blijven van de aannemer, met dien verstande dat er dient aandacht geschonken te worden aan art. VI.95/5, 3° WER, dat bepaalt dat er in B2B-contracten een vermoeden van onrechtmatigheid is, behoudens bewijs van het tegendeel: “zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust”.

Hierbij twee voorbeelden van clausules die de risico’s ten laste leggen van de aannemer:
‘“Alle gevolgen van het zich voordoen van een pandemie, zoals COVID-19, alsook van alle overheidsmaatregelen en/of andere veiligheids- of gezondheidsvoorzieningen of andere maatregelen ten gevolge van deze pandemie, behoren tot het uitsluitende risico van de Aannemer, zelfs indien zij niet voorzienbaar waren op het ogenblik van het sluiten van het Contract. De Aannemer wordt aldus geacht rekening te hebben gehouden met gevolgen hiervan op de uitvoering van het Contract en zodoende te verzaken aan elke prijsaanpassing of herziening van het Contract die daarmee verband houdt.”

“Een herziening van de aannemingssommen of van de eenheidsprijzen ingevuld in de samenvattende meetstaat ten gevolge van prijsstijgingen en/of prijsherzieningen voor lonen en/of materialen en dergelijke is niet mogelijk. Dergelijke prijsstijgingen en/of prijsherzieningen behoren tot het uitsluitende risico van de Aannemer, zelfs indien zij niet voorzienbaar waren op het ogenblik van het sluiten van het Contract.
De Aannemer wordt aldus geacht rekening te hebben gehouden met eventuele schommelingen van lonen, sociale lasten, materialen, … en zodoende te verzaken aan elke prijsaanpassing of herziening van het Contract die daarmee verband houdt.”

Een clausule inzake de meldingsplicht kan dan als volgt opgesteld worden:
“Alle feiten of alle omstandigheden die volgens een Partij aanleiding kunnen geven tot heronderhandeling en de eventuele aanpassing of beëindiging van het Contract, dienen door Partij die zich hierop wilt beroepen, aan de andere Partij, op straffe van verval, schriftelijk kenbaar te worden gemaakt binnen de vijftien (15) werkdagen ofwel nadat ze zich hebben voorgedaan, ofwel na de datum waarop deze feiten of omstandigheden normaal had moeten gekend zijn door de Partij die zich er wil op beroepen.”

Een interessante optie is ook te voorzien in een clausule die beide partijen verplicht gedurende een bepaalde periode te goeder trouw deel te nemen aan de heronderhandeling van het contract indien een partij daarom verzoekt:
“Partijen verbinden zich ertoe om gedurende een termijn van één (1) maand vanaf de dag volgend op dag van de kennisgeving in de zin van Artikel # te goeder trouw te heronderhandelen met het oog op de herziening van het Contract in de zin van Artikel #, omwille van de Onvoorzienbare Omstandigheid. Een eventuele wilsovereenstemming tussen Partijen omtrent de herziening dient binnen diezelfde termijn van één (1) maand schriftelijk te worden vastgelegd.”

Tenslotte, is ook een clausule mogelijk die bepaalt waaruit een eventuele herziening van het aannemingscontract (bvb. franchise ten laste van aannemer) al dan niet kan bestaan of die de gevolgen regelt van een beëindiging van het aannemingscontract kan ook overwogen worden:
“De herziening van het Contract kan bestaan uit een verkorting van de uitvoeringstermijn of een verlenging van de uitvoeringstermijn van de Werken, hetzij uit herziening van de betalingstermijnen, hetzij uit een herziening van de Aannemingsprijs, hetzij uit een herziening van de materialen of uitvoeringsmodaliteiten. De Aannemer kan in geen geval de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de Overeenkomst vragen op grond van de Onvoorzienbare Omstandigheid. Indien de herziening van de Overeenkomst bestaat in een herziening van de Aannemingsprijs, dan kan deze enkel betrekking hebben op de prijsstijging van de materialen van het nog te vorderen deel van de Aannemingsprijs en enkel op het deel van de prijsstijging boven de in Artikel # vermelde drempel.”

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven, advocaat-vennoot Caluwaerts Uytterhoeven en als hoofddocent verbonden aan de faculteit Architectuur KULeuven, is een van de hoofdredacteurs van het Tijdschrift voor Bouwrecht en Onroerend Goed  (TBO), een tijdschrift van Larcier-Intersentia.

More Partner Blogs


07 november 2024

Draghi Report on the future of European competitiveness – implications for the energy sector

On 9 September 2024 the long-awaited report on “The future of European competitiveness: A...

Lees meer...

05 november 2024

New security obligations for companies

On 18 October 2024, the Belgian NIS2-law entered into force.

Lees meer...

21 oktober 2024

New set of unfair B2B contract terms for agreements in the supermarket sector

The Belgian B2B-Law – integrated in the Belgian Code of Economic Law – entered into force on 1...

Lees meer...

17 oktober 2024

The European Commissionʼs Draft Guidelines on Exclusionary Abuses: Towards Stricter Enforcement?

On August 1, 2024, the European Commission published its draft Guidelines on abusive exclusionary...

Lees meer...

15 oktober 2024

Game Changer: CJEU Declares FIFA's Player Transfer Rules Unlawful

On 4 October 2024, the Court of Justice of the European Union in Luxembourg issued a judgment that...

Lees meer...