Contractuele clausules - Capita Selecta

De afgelopen jaren zijn tal van nieuwe wetten aangenomen die een impact hebben op het opstellen van commerciële contracten, zoals de inwerkingtreding van Boek 5 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (BW) op 1 januari 2023 maar ook de Arbeidsdeal en andere arbeidsrechtelijke wetgeving.

De afgelopen jaren zijn tal van nieuwe wetten aangenomen die een impact hebben op het opstellen van commerciële contracten, zoals de inwerkingtreding van Boek 5 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (BW) op 1 januari 2023 maar ook de Arbeidsdeal en andere arbeidsrechtelijke wetgeving. Eén van de uitdagingen voor bedrijven is er dan ook voor te zorgen dat het opstellen en onderhandelen van commerciële en arbeidscontracten rekening houdt met deze nieuwe wetgeving. Hierna bieden we dan ook een overzicht van een aantal belangrijke vernieuwingen zodat u daarbij kan rekening houden bij het onderhandelen en opstellen van contracten, en u de nodige aanpassingen aan bestaande contracten kan doen.

Arbeidsrecht –Nieuwigheden in de arbeidsovereenkomsten en in het arbeidsreglement

Arbeidsrecht - Wijzigingen in arbeidsovereenkomsten

De Wet van 7 oktober 2022 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden heeft tot doel de arbeidsvoorwaarden te verbeteren door arbeid transparanter en voorspelbaarder te maken en tegelijk de flexibiliteit op de arbeidsmarkt te waarborgen.

Een eerste pijler van deze wet betreft het recht op informatie inzake bepaalde essentiële individuele en collectieve arbeidsvoorwaarden voor de werknemers van zowel de privésector als de openbare sector (met inbegrip van de statutaire ambtenaren). Het gaat daarbij onder meer de identiteit van de partijen, de plaats van het werk, de functie en titel, rang, hoedanigheid of categorie, de aanvangsdatum, de einddatum of de verwachte duur van de arbeidsrelatie in het kader van een arbeidsrelatie van bepaalde duur, het loon (met een afzonderlijke vermelding van de voordelen) en de regels rond het uurrooster (vast/variabel). Aan de werknemer die gedurende meer dan vier weken in een ander land moet werken, moeten vóór zijn vertrek ook nog eens de volgende gegevens worden verstrekt: het land of de landen waar het werk moet worden verricht en de verwachte duur ervan; de muntsoort waarin het loon wordt uitbetaald; de voordelen in geld of in natura die aan de werkopdracht(en) verbonden zijn en informatie omtrent de terugkeer van de werknemer. Als de werknemer gedetacheerd wordt naar een EU-lidstaat moet ook de volgende informatie worden meegedeeld: het loon waarop de werknemer recht heeft volgens het geldende recht van de ontvangende lidstaat; de eventuele toeslagen in verband met de detachering en alle regelingen voor de vergoeding van reis-, verblijf- en maaltijdkosten en de link naar de officiële nationale website van de ontvangende lidstaat. Deze informatie dient uiterlijk de eerste werkdag of vóór het vertrek naar een ander land te worden verstrekt aan de werknemer. 

De wijze waarop bovenstaande informatie dient te worden verstrekt, is niet wettelijk voorgeschreven. Dit kan worden vermeld in de schriftelijke of elektronische arbeidsovereenkomst of in een document ad hoc, waarbij het belangrijk is dat ze gemakkelijk door de werknemer en de werkgever kan worden opgeslagen en afgedrukt. Indien er meegedeelde informatie wijzigt, dan dient zulke wijziging uiterlijk de dag van de inwerkingtreding van de wijziging te worden meegedeeld aan de werknemer, behalve wanneer het gaat om een wijziging van de wettelijke of reglementaire bepalingen of collectieve arbeidsbetrekkingen waarnaar het betreffende document verwijst.  

Een andere nieuwigheid in deze wet, is het principiële verbod voor de werkgever om werknemers te verbieden een tweede baan te hebben, of om werknemers die een tweede baan hebben nadeliger te behandelen (behalve indien dit wettelijk is toegelaten). Een strikt exclusiviteitsbeding opnemen is dus niet meer mogelijk. Wat wel kan, is werknemers die een tweede baan uitoefenen of wensen uit te oefenen, verplichten dit aan de werkgever mee te delen. Uiteraard blijven concurrerende activiteiten eveneens verboden. Afspraken omtrent een tweede baan kunnen dus nog steeds opgenomen worden in de arbeidsovereenkomst of in een addendum daarbij.

Nog een interessante vernieuwing is de Wet van 20 maart 2023 die de Wet Eenheidsstatuut betreffende de wettelijke maximale opzeggingstermijnen wijzigt. Ingeval van een ontslag gegeven door de werknemer, zal de opzeggingstermijn nooit meer langer kunnen zijn dan 13 weken. Dit geldt voor alle werknemers die ontslag nemen, ongeacht de looncategorie waarin zij vallen (het onderscheid tussen hogere en lagere bedienden wordt hierbij afgeschaft). De wet wijzigt niets aan de berekening van de opzeggingstermijn in geval van ontslag door de werkgever. Deze wet treedt in werking vanaf 28 oktober 2023 en is van toepassing op opzeggingen betekend na de inwerkingtreding.

Arbeidsrecht - Wijzigingen aan het arbeidsreglement

Met de Arbeidsdeal worden er nu ook duidelijkere regels gesteld betreffende het garanderen van een minimale voorspelbaarheid van werkroosters bij variabele uurroosters voor deeltijdse werknemers.

Ten eerste, dient het arbeidsreglement uitdrukkelijk de vaste wekelijkse arbeidsduur of de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur en de referteperiode uiteen te zetten. Het te presteren rooster dient minstens zeven (7) (en niet korter dan vijf (5)) werkdagen vooraf ter kennis worden gegeven (behoudens wanneer deze termijn gewijzigd is via algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst die een minimumtermijn van 3 werkdagen naleeft) via de gangbare communicatiekanalen in de onderneming.  

De Arbeidsdeal voorziet verder in de mogelijkheid van een vierdagen werkweek, waarbij voltijds wordt gewerkt op vier dagen in de plaats van vijf. Het is de werknemer die het verzoek moet indienen. De werkgever zal het verzoek ofwel kunnen aanvaarden, ofwel - gemotiveerd - kunnen weigeren. Indien een vierdagenweek gepresteerd kan worden, moet dit worden voorzien in het arbeidsreglement voor werkweken van maximum 38 uren, en in een ondernemings-cao voor werkweken van 38+ tot 40 uren.

Een andere nieuwigheid, voor ondernemingen met 20+ werknemers, betreft het recht op deconnectie op grond van de Wet van 26 maart 2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie, met als doel het vastleggen van spelregels rond het recht van de werknemer om zich buiten de werktijd niet te connecteren door middel van professionele digitale hulpmiddelen (gsm, smartphone, laptop, …). Er moet ook training/sensibilisering hierrond voorzien worden door ondernemingen. Indien de sector geen regels heeft vastgelegd, moeten ondernemingen dat zelf doen, via ondernemings-cao of, bij gebrek daaraan, in het arbeidsreglement.

Tot slot, houdt de Wet van 30 oktober 2022 houdende diverse bepalingen inzake arbeidsongeschiktheid in dat de werknemer maximum drie keer per jaar geen medisch attest voor arbeidsongeschiktheid van één dag (of voor de eerste dag van een langere periode van arbeidsongeschiktheid) moet voorleggen. Ondernemingen die minder dan vijftig (50) werknemers tewerkstellen op 1 januari van het kalenderjaar waarin de arbeidsongeschiktheid zich voordoet, kunnen afwijken van deze vrijstelling door middel van een ondernemings-cao of het arbeidsreglement. 

Burgerlijk recht - De ratione temporis toepassing van Boek 5 Nieuw Burgerlijk Wetboek (BW), precontractuele fase van het sluiten van een overeenkomst, en de artikelen IV.2/1 en VI.91/3 ev. van het Wetboek Economisch Recht (WER)

Burgerlijk Wetboek – Ratione temporis

Wanneer zijn de bepalingen van het nieuw Boek V van het BW, in werking getreden op 1 januari 2023, van toepassing op overeenkomsten?

Het nieuwe Boek 5 BW is in principe van toepassing op rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding op 1 januari 2023. Overeenkomsten die worden afgesloten vanaf 1 januari 2023, zijn dus onderworpen aan de nieuwe bepalingen.

Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, blijven de oude regels echter van toepassing op

  1. de toekomstige gevolgen van rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van deze wet (i.e. vóór 1 januari 2023);
  2. op rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding van deze wet (i.e. na 1 januari 2023) maar die betrekking hebben op een verbintenis ontstaan uit een rechtshandeling of rechtsfeit dat heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van deze wet (i.e. vóór 1 januari 2023).

Voorbeeld:

Oud Burgerlijk wetboek
(Tenzij partijen anders zijn overeengekomen)

Boek V BW

Beëindiging vóór 1 januari 2023 van een overeenkomst gesloten vóór 1 januari 2023.

Afsluiten van een nieuw contract na 1 januari 2023.

Beëindiging na 1 januari 2023 van een contract afgesloten vóór 1 januari 2023.

Eenzijdige rechtshandelingen na 1 januari 2023.

Het zich realiseren na 1 januari 2023 van een ontbindende voorwaarde voorzien in een contract van vóór 1 januari 2023.

Contractbreuk gepleegd na 1 januari 2023 met betrekking tot een contract van na 1 januari 2023.

Verlenging na 1 januari 2023 van een contract afgesloten vóór 1 januari 2023.

 

Vernieuwing na 1 januari 2023 van een contract afgesloten vóór 1 januari 2023.

 

Afsluiten van een addendum na 1 januari 2023 die een bestaande overeenkomst afgesloten vóór 1 januari 2023 wijzigt.

 

Betaling na 1 januari 2023 van een verbintenis die dateert van vóór 1 januari 2023.

 

Uitvoeringscontract (bv. koop/verkoop) afgesloten na 1 januari 2023 in uitvoering van een kaderovereenkomst (bv. een distributieovereenkomst) afgesloten vóór 1 januari 2023.

 

Maar wat indien een contract na 1 januari 2023 wordt vernieuwd met beperkte wijzigingen en dat contract bevat de volgende stijlclausule: “huidige overeenkomst vernietigt en vervangt de voorgaande overeenkomst”?  Hoewel in principe het Oud Burgerlijk Wetboek van toepassing is op vernieuwingen of verlengingen of zelfs wijzigingen van bestaande overeenkomsten afgesloten vóór 1 januari 2023, kan dergelijke clausule geïnterpreteerd worden als de uiting van de intentie van partijen om een nieuwe rechtshandeling te creëren onafhankelijk van/zonder betrekking tot enige vorige rechtshandeling; wat dus tot de logische conclusie leidt dat de bepalingen van het BW van toepassing zijn op het vernieuwde contract. Om twijfel weg te nemen, is het dus best om in dergelijke omstandigheden een uitdrukkelijke keuze te maken voor de toepassing van het BW.

Quid indien partijen een contract met bepaalde duur, gesloten vóór 1 januari 2023 en eindigend na 1 januari 2023, blijven uitvoeren na 1 januari 2023? Indien men aanneemt dat in dergelijk geval (zoals nu uitdrukkelijk bevestigd in Artikel 5.78 BW), het gevolg van dergelijke verderzetting is dat de overeenkomst identiek wordt verlengd maar voor onbepaalde duur, dan blijft het Oud Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Burgerlijk Wetboek - Precontractuele fase van het sluiten van een overeenkomst

Bij de onderhandeling van een nieuw contract na 1 januari 2023, zal de nodige aandacht worden gegeven aan de precontractuele fase van het sluiten van een overeenkomst. De vrijheid van contractsluiting en de dynamische contractvorming worden nu immers expliciet opgenomen in art. 5.14 en 5.15 BW en het is van belang dat het proces dat tot contractsluiting of -weigering leidt te goeder trouw verloopt. Tijdens deze precontractuele periode is de uitwisseling van correcte en volledige informatie bovendien nu ook als verplichting gecodificeerd (artikel 5.16 BW).

Indien men (i) de onderhandelingen foutief afbreekt of (ii) de nodige informatie niet meegeeft/achterhoudt, kan een partij een extracontractuele aansprakelijkheid oplopen (artikel 5.17 BW).

De benadeelde partij kan (i) in het geval onderhandelingen foutief worden afgebroken, verzoeken om in de situatie te worden geplaatst waarin deze partij zich zou hebben bevonden indien er niet zou zijn onderhandeld (i.e. de benadeelde partij kan de kosten van de onderhandelingen en, indien de voorwaarden hiertoe voldaan zijn, een vergoeding voor de verloren kans om met een derde een contract af te sluiten, vorderen); en (ii) meer nog, indien in de loop van de onderhandelingen het rechtmatige vertrouwen werd gewekt dat het contract zonder enige twijfel afgesloten zou worden, het herstel van het verlies van de verwachte netto-voordelen uit het niet gesloten contract vorderen. Duidelijke voorafgaande afspraken die het vrijblijvend karakter van de onderhandelingen bevestigen en het nodige formalisme voorzien voor het afsluiten van een overeenkomst (i.e. de vereiste van een ondertekende geschreven overeenkomst), kunnen dan ook nuttig zijn.

In het geval van een schending van de informatieplicht, kan dergelijke schending de nietigheid van het contract als gevolg hebben indien voldaan is aan de vereisten bepaald in artikel 5.33 BW (i.e. wilsgebreken). Voor dat laatste geval kunnen expliciete en duidelijke clausules in de overeenkomst, waarin de partijen bevestigen alle nuttige informatie te hebben opgevraagd en dat deze informatie bekomen werd, eveneens nuttig zijn. 

Burgerlijk Wetboek - Bepalingen inzake onrechtmatige bedingen en misbruik van economische afhankelijkheid

Verder dienen de bepalingen inzake onrechtmatige bedingen (art. 5.23, 5.38 en 5.52 BW en artikelen VI.91/3 ev. WER), van misbruik van economische afhankelijkheid (Art. IV.2/1 WER) en van omstandigheden (art. 5.37 BW) niet uit het oog te worden verloren bij het opstellen/onderhandelen van overeenkomsten. Hiervoor zijn clausules nuttig die verklaren dat de partijen het contract hebben afgesloten aan de hand van alle vereiste documenten en informatie die te goeder trouw werden meegedeeld, dat het contract werd onderhandeld met kennis van zaken en de partijen een evenwichtig en onderhandeld akkoord hebben kunnen bereiken over de verschillende bepalingen. Het toepassen van standaard algemene voorwaarden/contracten blijft uiteraard nog steeds mogelijk, maar de bepalingen zullen evenwichtig dienen te zijn om het risico op nietigheid te beperken/voorkomen.

Burgerlijk recht - Imprevisieleer - Anticipatory breach – Schadebeding – Bevrijdingsbeding

Burgerlijk Wetboek - Imprevisieleer

In navolging van de COVID-19 pandemie en de oorlog in Oekraïne, werd reeds veel gesproken over de mogelijk toepassing van een overmacht clausule en de eventuele noodzaak van een “hardship” clausule (verandering van omstandigheden).

Het BW voorziet nu expliciet, naast de overmacht (art. 5.226 BW), in een bepaling van verandering van omstandigheden (art. 5.74 BW) waarin de partijen de mogelijkheid krijgen om een contract te heronderhandelen indien de nakoming van de verbintenissen van het contract heel bezwarend wordt door het zich voordoen van omstandigheden die niet voorzienbaar waren bij het sluiten van het contract en die niet te wijten zijn aan de schuldenaar die er zich op beroept. Hoewel deze bepaling van suppletief recht is en er zich een tendens voordoet om deze contractueel uit te sluiten, dient men best voor ieder af te sluiten contract het voordeel van het heronderhandelen te analyseren voor elke partij.

Zo zal bijvoorbeeld bij een definitieve overmacht, welke resulteert in een ontbinding, de uitvoerende partij de kosten van de overmachtssituatie zelf dienen te dragen en tegelijk ook haar recht verliezen op de betaling van de prijs voor de uitvoering van haar verbintenissen. De andere (betalende) partij zal geen contractuele schadevergoeding kunnen eisen en ook nog eens het voordeel van de uitvoering van de overeenkomst verliezen. Beide partijen zijn hier verliezers.

Indien de partijen contractueel voorzien om de overeenkomst te heronderhandelen in uitzonderlijke omstandigheden (die zwaardere kosten met zich meebrengen), krijgen de partijen de kans om de nadelige risico’s beter onder elkaar te verdelen en de overeenkomst te laten voortbestaan. Ze krijgen dus de kans om een win-win situatie te creëren.

Om een hardship clausule tot haar recht te laten komen is het daarom aangeraden om in een expliciete risicoverdeling te voorzien in het contract waarbij men de risico’s en de rechtsgevolgen van de verwezenlijking van die risico’s moduleert in functie van de contractuele relatie.

Artikel 5.74 BW uitsluiten op basis van een “boiler-plate” clausule brengt het risico met zich mee dat dergelijke clausule nietig zou kunnen worden bevonden op grond van de regels omtrent het onrechtmatige beding en/of rechtsmisbruik en/of misbruik van economische afhankelijkheid.

Burgerlijk Wetboek - Anticipatory breach – exceptio timoris

Het is voor een partij die de goede uitvoering van contracten dient op te volgen, vaak een automatische reflex om, wanneer zij geconfronteerd wordt met een wanprestatie van de wederpartij, een keuze te maken tussen ofwel, de toepassing van de voorlopige remedie van de exceptio non adimpleti contractus (ENAC) waarbij zij haar eigen wederprestatie(s) opschort, ofwel van de definitieve remedie van de ontbinding.

Met de inwerkingtreding van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, komt er een nieuw drukkingsmiddel erbij: deze van de voortijdige ontbinding (art. 5.90 par. 2 BW). Deze wettelijke bepaling zal kunnen worden toegepast in uitzonderlijke omstandigheden wanneer de schuldeiser reeds vóór het overeengekomen tijdstip voor de nakoming van de verbintenissen beseft dat de nakoming niet zal plaatsvinden of wanneer hij goede redenen heeft om zoiets te vrezen. De wanprestatie van de schuldenaar zal nog niet voltrokken zijn en zal dus nog niet opeisbaar zijn. Die “goede redenen” zijn zowel objectieve gronden (brand, staking, betalingsproblemen met andere leveranciers, faillissement …) als subjectieve gronden (het onbetwistbare geval waarin de schuldenaar zelf uitdrukkelijk verklaart niet (meer) te zullen uitvoeren).

De schuldeiser zal het contract niet zomaar kunnen ontbinden. Zo dienen de gevolgen van de niet-nakoming voldoende ernstig te zijn voor de schuldeiser en dient hij ook de schuldenaar in gebreke te stellen en hem een redelijk termijn te geven om voldoende waarborgen te bieden voor de goede uitvoering van zijn verbintenissen. Om een efficiënte toepassing van de voortijdige ontbinding te bewerkstelligen is het bijgevolg nuttig om in de overeenkomst zelf in een toepassingsclausule te voorzien, waarin de uitzonderlijke omstandigheden door de partijen worden vastgelegd alsook de aanmaningstermijn.

De voordelen van de nieuwe mogelijkheid van voortijdige ontbinding liggen in de optimalisatie en schadebeperking in handelstransacties: een verkoper zal sneller op zoek gaan naar een andere afnemer en een koper kan zich sneller elders trachten te bevoorraden. Een concreet voorbeeld kan dit verhelderen: een onderneming die een cruciaal onderdeel voor haar productie van medische apparatuur bestelt in moeilijke economische tijden wordt geconfronteerd met een leverancier die, gelet op de tussengekomen schaarste, een lucratievere overeenkomst sluit met een andere afnemer en niet vreest om een schadevergoeding te moeten betalen aan de onderneming. De onderneming die dit verneemt, zal, gelet op haar productienoden, zo snel mogelijk willen handelen: door zich op deze wettelijke mogelijkheid (al dan niet uitgewerkt in een contractuele clausule) te beroepen zal zij zich zo snel mogelijk kunnen bevrijden uit de overeenkomst met deze leverancier en zo snel mogelijk een nieuwe leverancier kunnen vinden.

Wie minder ingrijpend wil te werk gaan, kan ook beslissen om niet onmiddellijk tot een ontbinding maar tot een schorsing over te gaan, door zich te beroepen op artikel 5.239 §2 BW, de exceptio timoris waarbij “de schuldeiser de nakoming van zijn verbintenis tevens kan opschorten wanneer het duidelijk is dat zijn schuldenaar zijn verbintenis niet zal hebben uitgevoerd op het einde van de uitvoeringstermijn en dat de gevolgen van die niet-nakoming voldoende ernstig zijn voor hem. De schuldeiser kan de nakoming van zijn verbintenis niet meer opschorten indien de schuldenaar voldoende waarborgen biedt voor de goede uitvoering van de zijne”.

Burgerlijk Wetboek – Schadebeding

Artikel 5.88 BW codificeert de voorwaarden waaraan een schadebeding moet voldoen. Ten eerste, dient er een toerekenbare wanprestatie van de schuldenaar te zijn (zowel het uitblijven van een uitvoering van de verbintenissen als een vertraging in de uitvoering). Ten tweede, leggen de partijen dan een forfaitair bedrag vast (bv. betaling van een geldsom of betaling van een interest) of wordt het leveren van een bepaalde prestatie (bv. de teruggave van bepaalde goederen) bepaald ter vergoeding van alle soorten schade (directe of indirecte schade, morele, materiële of financiële schade). Het nut hiervan is dat eens de vergoeding of de prestatie is vastgelegd, de schuldeiser niet meer het bestaan of de omvang van zijn schade dient te bewijzen en beide partijen vooraf weten tot wat ze gerechtigd resp. gehouden zijn in geval van wanprestatie.

De tweede zin van artikel 5.88 BW voorziet wel in een beperking: eens de vergoeding/prestatie is vastgelegd in een schadebeding, kan de schuldeiser geen hogere, noch kleinere vergoeding meer eisen. Betekent dit dat de klassieke toevoeging ““onverminderd het recht van de schuldeiser om de vergoeding van zijn werkelijke schade te vorderen” niet meer mogelijk is? In principe kan de schuldeiser niet een vergoeding voor werkelijke schade vorderen indien deze hoger uitvalt dan wat in het schadebeding is bepaald. Wat ook niet meer mogelijk is, is de stelling dat het schadebeding werkt als een soort minimumvergoeding waarop de schuldeiser in ieder geval bij de wanprestatie van de schuldenaar op kan beroep doen, ook wanneer zij de werkelijke schade niet kan bewijzen. Merk hierbij op dat deze bepaling van suppletief recht is. Partijen kunnen hier bijgevolg van afwijken door bv. bovenstaande zin contractueel te voorzien en hierbij toe te voegen dat een hogere schadevergoeding kan worden gevorderd indien hogere schade kan worden bewezen.

Ook hier is de toepassing van artikel 5.88 BW onderworpen aan een voorafgaandelijke ingebrekestelling. Verder zijn de regels die de keuze tussen de sancties en de cumul van sancties regelen ook geldig voor het schadebeding (de schuldeiser kan dus verkiezen om de nakoming in natura van de verbintenis te eisen in plaats van het schadebeding uit te oefenen).

Nieuw is de verduidelijking van de matigingsbevoegdheid van de rechter wanneer een schuldenaar geconfronteerd wordt met een onredelijk schadebeding. In tegenstelling met het Oud Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechter de potentiele schade op het moment van de contractsluiting diende te bepalen (a posteriori), wat een moeilijk of zelfs onmogelijk oefening is, dient hij vanaf nu rekening te houden met “de schade en alle andere omstandigheden, in het bijzonder met de rechtmatige belangen van de schuldeiser.” De rechter dient dus een “kennelijke onredelijkheid” te beoordelen waarbij hij de werkelijke en de potentiële schade in aanmerking moet nemen, evenals alle andere omstandigheden, zoals het belang om verdere niet-nakoming te vermijden, de aard van het contract, de ernst van de niet-nakoming, de positie van de schuldenaar en de rechtmatige belangen van de schuldeiser.

Paragraaf 3 van artikel 5.8 BW voorziet in een ondergrens van deze matiging: zo zal in het geval een interest is bedongen voor vertraging in de betaling van een geldsom, de rechter de schuldenaar niet kunnen veroordelen tot een interest die lager is dan de wettelijke interest. Is de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties van toepassing, dan geldt de interestvoet uit die wet als ondergrens.

Indien de schuldenaar zijn verbintenissen gedeeltelijk heeft uitgevoerd, zal de rechter bij een verzoek tot matiging hiermee rekening houden en het schadebeding naar evenredigheid herleiden naar dit deel van de verbintenis dat niet is nagekomen.  

Wat indien een schadebeding onrechtmatig blijkt te zijn?  Zal de rechter dit nog kunnen matigen? Of dient dit als nietig te worden beschouwd?

Wanneer een schadebeding opgenomen is in een consumentenovereenkomst, zal de onderneming ervoor moeten zorgen dat het schadenbeding wederkerig is: zo heeft de consument recht op een vergoeding van dezelfde orde wanneer de onderneming haar prestatie niet nakomt. Een schadebeding dient dus zowel in een vergoeding te voorzien wanneer de consument zijn verbintenissen niet nakomt als in een vergoeding wanneer de onderneming haar verbintenissen niet nakomt. Enkel in het eerste voorzien, is onrechtmatig in de zin van artikel VI.83, 17° WER.

Daar de verbintenissen van de consument en die van de onderneming vaak niet gelijklopend zijn, is het niet verplicht dat het schadebeding voorziet in eenzelfde vergoeding. Het is enkel van belang dat de schadevergoeding gelijkwaardig is: de vergoeding van dezelfde orde, in functie van de potentiële schade (art. VI.83, 24° WER). Zo kan men dus voorzien in een lichtere sanctie voor een “lichtere” toepassingsgebied en een grotere sanctie voor een “grotere” toepassingsgebied. De sancties dienen echter wel evenredig te zijn.  De sanctie is hierbij de nietigheid zoals voorzien in artikel VI.83 WER  en niet de matiging van artikel 5.88 BW (lex specialis).

Kan dezelfde redenering worden toegepast in overeenkomsten tussen ondernemingen? Het Wetboek Economisch Recht voorziet niet in een gelijkaardige verplichting van wederkerigheid en evenredigheid zoals in consumentenovereenkomsten. Wel zal dienen te worden rekening gehouden met het verbod op bepalingen die kennelijk onevenredig zijn en dus een kennelijk onevenwicht scheppen tussen de partijen (artikel VI.91/3 WER) alsook in een verbod op misbruik economische afhankelijkheid (artikel IV.2/1 WER).  Ook hier zal de sanctie de nietigheid zijn en niet de matiging.

Burgerlijk Wetboek – bevrijdingsbeding

Tot slot nog het bevrijdingsbeding. Met de intrede van artikel 5.89 BW wordt duidelijk uiteengezet wanneer men zich voor wat kan bevrijden van aansprakelijkheid.  

Ten eerste, kan men zich op grond van artikel 5.89 BW (gemeenrechtelijk) niet bevrijden van aansprakelijkheid voor zijn opzettelijke fout en die van zijn aangestelde. Men kan zich wel exonereren voor zware fout maar dit moet expliciet opgenomen zijn in de overeenkomst.

Er gelden evenwel strengere regels in overeenkomsten met consumenten en in overeenkomsten tussen ondernemingen volgens de bepalingen van het Wetboek Economisch Recht (lex specialis):

In een B2C context, voorzien de regels van art. VI.83.13° WER dat een onderneming zich niet zal kunnen exonereren van haar aansprakelijkheid voor opzet of grove schuld ten opzichte van een consument. Dit geldt ook voor de aangestelde van de onderneming en haar lasthebbers. Bovendien zal de onderneming zich niet kunnen bevrijden voor haar aansprakelijkheid wegens het niet-uitvoeren van een verbintenis die een van de voornaamste prestaties van de overeenkomst vormt (behoudens overmacht).  

In een B2B context, zijn er eveneens afwijkende regels voorzien in art. VI.91/5, 6° WER. Zo zal een onderneming zich ten opzichte van een andere onderneming niet kunnen bevrijden voor haar opzet of haar zware fout alsook die van haar aangestelden. Een onderneming kan zich dus exonereren van haar aansprakelijkheid voor de fouten van lasthebbers of zelfstandige uitvoeringsagenten ten opzichte van een andere onderneming (wat niet mogelijk is ten opzichte van een consument). Zoals in en B2C-context, zal de onderneming zich eveneens niet kunnen bevrijden voor haar aansprakelijkheid wegens het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken (behoudens overmacht).

Ten tweede, mag een bevrijdingsbeding het contract niet uithollen of de regels van openbare orde en dwingend recht schenden. Het is hierbij logisch dat een onderneming die bindende verbintenissen aangaat zich niet van elke aansprakelijkheid kan bevrijden en al zeker niet van dwingende wetsbepalingen en van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken.

Tot slot, is er een algemeen verbod van exoneratie voor fouten die het lichaam of de fysieke integriteit van een persoon aantasten. Dit geldt zowel voor hulppersonen, aangestelde en zelfstandige uitvoeringsagenten.

*             *             *

Als u verder op de hoogte wilt blijven van recente juridische ontwikkelingen, verwijzen wij u naar de Crowell & Moring Legal Knowledge Library - Crowell Hub 💡. U hebt toegang tot een uitgebreide bron aan informatie via dit gratis portaal, dat speciaal is ontworpen om bedrijfsjuristen te ondersteunen. Klik hier om in te loggen of te registreren.

Voor meer informatie over ons kantoor kunt u ons bezoeken op www.crowell.com.

Frederik Van Remoortel, Partner
fvanremoortel@crowell.com

Evelien Jamaels, Partner
ejamaels@crowell.com

Eric Montens, Senior counsel
emontens@crowell.com

Delphine Keppens, Counsel
dkeppens@crowell.com

More Partner Blogs


26 april 2024

Which companies have the obligation to introduce an internal reporting channel for whistleblowers?

The European Whistleblower Directive was transposed into Belgian legislation end of 2022 (Act of...

Lees meer...

25 april 2024

A new European Commission proposal on foreign direct investment screening: towards greater harmonization?

On June 20, 2023, the European Commission and the High Representative for Foreign Affairs and...

Lees meer...

23 april 2024

Leverage Legal Tech to set your legal department’s KPIs strategy

Leverage technology in your legal department to elevate your team's efficiency and strategic impact.

Lees meer...

22 april 2024

Considerations when contracting about AI-sytems

With the recent approval of the AI Act by the European Parliament in mid-March, it is crucial to...

Lees meer...

19 april 2024

Drowning in Data? Tactics for Legal Professionals to Conquer the Information Overload

Welcome to the exciting world of increasing laws and regulations, where each choice proves how...

Lees meer...